Faith musings in an exciting world

Werken van Barmhartigheid en het Oordeel

11/20/2019 11:53

[Ez. 34:11-17; Mt. 25:31-46]

 

Vrede zij met u. Amen.

 

 

Wie op de Kraanlei hier in Gent halt houdt bij het huis op nr 79, Confiserie Temmerman, en de gevel bekijkt, vindt daar de zes Werken van Barmhartigheid terug waar Jezus in het Evangelie over sprak:

 

De hongerigen spijzen,

De dorstigen laven,

De naakten kleden,

De vreemdelingen herbergen,

De zieken verzorgen,

De gevangenen bezoeken.

 

In de 13e eeuw voegde Paus Innocentius III daar op basis van het deuterocanonieke boek Tobit ook

 

De doden begraven

 

aan toe.

 

Doorheen de eeuwen zijn talloze kunstenaars met deze Werken van Barmhartigheid aan de slag gegaan, van Caravaggio tot de Meester van Alkmaar tot Suske en Wiske en De zeven snaren.

 

Deze werken hebben hun blijvende impact, zij hebben hun eigen nalatenschap.

 

Op hun eigenste manier vatten zij dan ook de Wet en de Profeten, de Gulden Regel, de Tien Geboden samen.

Op hun eigenste manier zijn zij een socio-economische en politieke aanmaning en vermaning, ook voor onze tijd.

 

 

En dan komt het oordeel, want zo wijst Christus erop dat wij deze Werken niet hebben volbracht, zowel individueel als als maatschappij.

 

Jezus in onze tekst vandaag legt uit waarom het vonnis is zoals het is, hij motiveert zijn uitspraak.

Jezus rechtvaardigt bij wijze van spreken zijn oordeel, maar enkel om -zo voelt het toch aan- zijn boosheid en vooral zijn teleurstelling duidelijk te maken.

 

Is het daadwerkelijk de Rechter die de schapen van de bokken scheidt?

 

Of doen we dat zelf, door ons gedrag, door onze nalatigheid; want daar draait het bij de Werken om: het nalaten van de zorg voor de naaste, de behoeftige, degene in nood, degene die bedreigd is, verlaten, angstig, verloren, lichamelijk zowel als geestelijk als spiritueel.

 

Aan zijn vruchten herkent men de boom.

 

“Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien of dorstig, als vreemdeling of naakt, ziek of in de gevangenis, en hebben wij niet voor u gezorgd?” (25:44)

 

 

In onze consument-gedreven economie moet alles te koop zijn en moet alles onmiddellijk beschikbaar zijn wanneer wij dat willen, zelfs buiten seizoen.

Hoeveel voedsel wordt er elke dag op het einde van de dag niet weggegooid, ook in onze stad.

Gij zult niet stelen, zegt het gebod. Hoevelen verhongeren er niet in onze wereld. Hoeveel verdoken armoede bestaat er niet, zelfs bij mensen die voltijds werken.

 

Gij zult niet doden, zegt het gebod. En toch zijn er plaatsen waar drinkbaar water schaars is, niet omdat er geen water is, maar omdat het verhandeld wordt en uitgevoerd wordt naar het westen, omdat velen van ons graag flessenwater drinken, ook al worden er miljoenen geïnvesteerd in de zuivering van ons kraantjeswater en is het perfect veilig en  consumeerbaar.

 

Wie van ons gaat niet graag netjes gekleed, maar hoe ‘netjes’ zijn onze kleren, als ze worden gemaakt in landen waar mensen tegen een hongerloon werken, 7/7, kinderen ook, in zogenaamde sweatshops. Zij zijn misschien niet naakt, maar ze hebben zeker geen reserve, geen vertegenwoordiging, geen veiligheid, geen appreciatie.

 

En dan nog maar te zwijgen over de manier waarop we immigratie aanpakken en hoe we met vluchtelingen omgaan. Het woord ‘vluchtelingencrisis’ alleen al bewijst hoe verkeerd onze ingesteldheid hierover is, alsof mensen die voor hun leven vluchten de oorzaak van al onze problemen zijn.

We willen weten of ze het ‘verdienen’ om hier opgevangen te worden, of ze hier ‘mogen’ een leven opbouwen, maar ondertussen sluiten we ze op in een symbolische vergeetput en dan zijn we verbaasd als na jarenlange procedurestrijd deze mensen niet meer weg willen. En anders branden we het opvangcentrum af.

De vreemdeling is trouwens niet enkel een buitenlander, maar elk die ‘anders’ is.

 

Aan de zieken valt er dan weer veel geld te verdienen. Dat klinkt cynisch, maar dat is wel zo.

En voor al die ziektes en aandoeningen of medische vraagstukken waar geen pilletje voor bestaat of waarvoor de afzetmarkt te klein is, daar bestaan wachtlijsten voor.

 

En misdadigers, die sluiten we op, en we zouden het liefst van al de sleutel weggooien, zolang ze maar uit het zich verdwijnen en we hen kunnen vergeten. Maar we willen wel geen nieuwe gevangenis in onze achtertuin, dan richten we comiteetjes en actiegroepen op.

 

Dan is daar nog ‘de doden begraven’.

Het gaat niet enkel over een put graven en zand erover, het gaat erover hoe we met de dood omgaan, alsof een op maat georganiseerde uitvaart van duizenden euro’s alle pijn wegneemt, het gemis verzacht.

Hier in het westen hebben we de grootste moeite om de doden te begraven, omdat we eigenlijk geen cultuur rond de dood meer hebben.

 

 

Dit klinkt allemaal erg negatief en dat is niet de bedoeling.

Het is de bedoeling dat het streng is, want als mens hebben we nu eenmaal allemaal regelmatig een herinnering nodig, een duwtje -zeg maar gerust, een flinke duw- in de rug nodig om in actie te schieten.

 

We zijn tenslotte vrijgemaakt, om te dienen.

 

 

De Jakobusbrief wordt wel eens ‘de brief van stro’ genoemd, maar Timor Fabiny, een lutherse bisschop in Hongarije, heeft erop gewezen dat daar waar Paulus’ rechtvaardigheidstheologie op de voorgrond treedt, in de limelight, dat Jakobus’ nadruk op daden achter schermen druk bezig is.

 

“Als een broeder of zuster nauwelijks kleren heeft en elke dag eten tekortkomt, en een van u zegt dan: ‘Het ga je goed! Kleed je warm en eet smakelijk.’ zonder de ander te voorzien van de eerste levensbehoeften - wat heeft dat voor zin? Zo is het ook met geloof: als het zich niet daadwerkelijk bewijst, is het dood. Maar dan zegt iemand: ‘De een gelooft, de ander doet.’ Laat mij maar eens zien dat je kunt geloven zonder daden; ik zal u door mijn daden tonen dat ik geloof.” (Jak. 2:15-18)

 

Zo’n dood geloof veroordeelt zichzelf.

 

 

Om bij de schapen te blijven, wie van u is bekend met de Engelse uitspraak Mutton dressed as lamb?

 

Schaap verkleed als lam. Of juister, schapenvlees gekleed als lam, want mutton is het vlees van het sheep, zoals porc dat is van de pig.

 

Men zegt het over iemand, meestal een oudere dame, die zich anders wil voordoen dan ze is, frisser, jeugdiger, mooier, beter, door zich te kleden in een stijl die eerder bij jongere vrouwen past.

 

Mutton dressed as lamb.

 

 

God laat zich geen rad voor de ogen draaien.

God laat zich niets wijsmaken.

 

Dat is misschien wel de belangrijkste boodschap uit onze teksten over schapen en bokken, de herder en het komende oordeel.

 

In het verlengde daarvan geldt: we moeten anderen niets voorliegen, we moeten onszelf niets voorliegen.

 

 

Onze evangelielezing vanmorgen, uit hoofdstuk 25, wordt door twee parabels voorafgegaan: die over de wijze en dwaze maagden, en die over de dienaren en de talenten.

 

Beide gelijkenissen eindigen met eenzelfde moraal: de waarheid komt altijd naar boven en die waarheid komt vaak hard aan.

 

Wat volgt op onze lezing van vandaag, zijn de verzen over de zalving van Jezus als voorbereiding op zijn dood en begrafenis.

Ook de Zoon van God heeft het oordeel van anderen ondergaan, om dan nadien als Rechter van allen op te staan.

 

 

Wie kent de kudde beter dan de herder?

Wie kent zijn kudde, zijn Kerk, beter dan de Goede Herder?

 

Waarom zou je dan nog trachten hem iets wijs te maken?

 

Voor de schone schijn?

Uit schaamte- of schuldgevoel?

Uit zelfverdediging?

Omdat je werkelijk denkt het beter te weten?

Om grappig uit de hoek te komen?

Of omdat je beseft dat het die simpele Werken van Barmhartigheid zijn die hun oordeel vellen?

 

 

En toch...

 

Dan komt van over de heuvel de Goede Herder aangelopen, op zoek naar zijn schaap.

Dan komt de Rechter met bazuingeschal uit de hemel neergedaald, maar zijn oordeel is rechtvaardig, zijn vonnis is gemotiveerd, want hij zal de juiste vragen stellen, hij zal ons vragen om onszelf eerlijk te evalueren.

 

 

“Heer, wanneer hebben wij u hongerig gezien en u te eten gegeven, of dorstig en u te drinken gegeven? Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en u opgenomen, u naakt gezien en u gekleed? Wanneer hebben wij gezien dat u ziek was of in de gevangenis zat en zijn wij naar u toegekomen?” (25:37-38)

 

 

Buurtbewoners die zich als vrijwilligers inzetten voor de plaatselijke voedselbank,

 

Jongeren die na hun studies een jaar lang naar ontwikkelingslanden trekken om daar waterputten te graven,

 

Mensen die sjaals rond elektriciteitspalen knopen zodat thuislozen ze in de winter kunnen dragen,

 

Onze kerken die de humanitaire corridors sponseren, in samenspraak met de Staat,

 

Onze gevangenisaalmoezeniers die in de gesloten instellingen heel nauw samenwerken,

 

De kerken die met hun rituelen eeuwenoude ervaring omtrent de dood ten dienste kunnen stellen aan hen die rouwen.

 

 

We kunnen het, echter af en toe moet iemand eens aan onze oren komen trekken, af en toe moet de Rechter zijn boosheid en teleurstelling duidelijk laten blijken, om dan als Goede Herder ons terug naar zijn kudde te brengen.

 

 

Liefde en genade zij met u. Amen.